De verschillende artikelen onderzochten op verscheidene wijzen de diagnostische waarde en diagnostische doelmatigheid van röntgenologisch onderzoek. Er werden geen studies gevonden die onderzoek deden naar stralenbelasting of kosten.
Toegevoegde waarde van röntgenologisch onderzoek in het melkgebit (uitgangsvraag 1)
Er werden 23 studies gevonden waarin een populatie met een melkgebit werd onderzocht.24–46 In deze studies werd beoordeling middels visuele inspectie vergeleken met de beoordeling van bitewings. Er waren vijf studies die de sensitiviteit en specificiteit van beide methoden onderzochten voor de detectie van cariës in de occlusale oppervlakken.32–35,43 Zij vonden allen dat de sensitiviteit hoger was voor visuele inspectie dan voor bitewings. Wanneer er echter alleen werd gekeken naar de detectie van cariës die tot in het dentine rijken, waren de resultaten inconsistent. Drie studies32–34 vonden alsnog een hogere sensitiviteit voor visuele inspectie, maar één studie vond een hogere sensitiviteit voor bitewings43. Studies waarin naar alle oppervlakken of naar de approximale oppervlakken werd gekeken vonden dat er een hogere detectiegraad van cariës was voor approximale vlakken na beoordeling van bitewings.24,25,27,29,30,39,44–46 In vier studies die keken naar approximale cariës en waarin gebruik gemaakt werd van een referentiestandaard, werd de sensitiviteit en specificiteit berekend. De bitewings hadden over het algemeen een hogere sensitiviteit dan visuele inspectie en een acceptabele specificiteit.28,36–38 Alleen voor beginnende, niet-gecaviteerde laesies werd een hogere sensitiviteit gevonden voor visuele inspectie.37,38
Een aantal studies onderzocht andere uitkomstmaten dan detectie van cariës. Twee studies onderzochten de invloed van het toevoegen van bitewings op het beoogde behandelplan. Anwar et al. vond dat er voor 24 van de 30 kinderen een verandering in het behandelplan optrad, waarbij het plan voor 20 kinderen intensiever werd.26 Pontes et al. vonden in hun RCT dat voor 12,2% van de oppervlakken er sprake was van een verandering in het behandelplan, waarbij het beoogde plan voor alle oppervlakken intensiever werd na beoordeling van de bitewings.41 In deze zelfde RCT werd ook gekeken naar de aanwezigheid van vals-positieven en overdiagnostiek en het optreden van nieuwe operatieve interventies en de orale gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven gedurende twee jaar.31,40,42 In totaal was er bij 1,02% van de oppervlakken sprake van een vals-positieve bevinding (wanneer een tandoppervlak een operatieve behandeling onderging, maar wanneer de afwezigheid van carieus zacht dentine na opening werd waargenomen). In 37% van de vals-positieven werd dit veroorzaakt door een positieve bevinding op bitewings. Er werd geen verschil gevonden in het totaal aantal nieuwe oppervlakken dat gedurende follow-up een operatieve ingreep vereiste. Wel was er een hogere mate van reparatie van restauraties gedurende follow-up in de kinderen met bitewings bij aanvang van de studie, wat met name het resultaat was van een hogere mate van restauraties bij aanvang van de studie. Als laatste werd er, gedurende twee jaar follow-up, geen verschil gevonden in orale gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven.
Als laatste onderzocht Poorterman et al. de adequaatheid van gerestaureerde oppervlakken (behandeling).39 Volgens visuele inspectie was 3,4% van de gerestaureerde oppervlakken inadequaat terwijl dit volgens de bitewings 23,7% was.
Toegevoegde waarde van röntgenologisch onderzoek in de gemengde dentitie (uitgangsvraag 1)
Er werden vier studies gevonden waarin een populatie met een gemengde dentitie werd onderzocht.47–50 In deze studies werd gekeken naar de detectie van cariës middels visuele inspectie, bitewings en panorama-opnamen. Visuele inspectie detecteerde meer cariës in de occlusale oppervlakken dan bitewings en panorama-opnamen.47 Bitewings detecteerden daarentegen meer cariës in de approximale oppervlakken dan visuele inspectie.49,50 Eén van de studies gebruikte een referentie standaard (operatieve ingreep) en kon daarmee de accuratesse uitrekenen.48 Zij vonden dat visuele inspectie een accuratesse van 71,8% had voor het detecteren van cariës in de occlusale oppervlakken, en bitewings een accuratesse van 57,9%. De accuratesse was hoger in het melkgebit dan in het blijvende gebit.
Toegevoegde waarde van röntgenologisch onderzoek in het blijvende gebit (uitgangsvraag 1)
Er werden 33 studies gevonden waarin een populatie met blijvende dentitie werd onderzocht. In de meerderheid van deze studies werd het aantal gedetecteerde cariëslaesies met behulp van visuele inspectie vergeleken met het aantal gedetecteerd door röntgenologisch onderzoek.51,55–61,64,65,69–77,79–81,83 In negentien van deze studies detecteerde röntgenologisch onderzoek een groter aantal cariës dan visuele inspectie, waarbij er variatie was in de hoeveelheid. Omdat er geen sprake was van het gebruik van een referentiestandaard, was het niet mogelijk om vast te stellen of hier vals-positieven tussen zaten. In een aantal studies werd wel een referentie standaard toegepast, waardoor de sensitiviteit en specificiteit konden worden berekend. Zes studies onderzochten de sensitiviteit voor detectie van occlusale cariës. Wanneer met name naar cariës tot in het glazuur werd gekeken, was de sensitiviteit van visuele inspectie hoger.52,53,66,68 Wanneer er echter vooral naar cariës tot in het dentine werd gekeken, was de sensitiviteit voor röntgenologisch onderzoek hoger.53,62,66,78 Er was één studie beschikbaar die de sensitiviteit voor het detecteren van approximale cariës onderzocht. In deze studie van Hintze et al. werd een hogere sensitiviteit gevonden voor detectie voor bitewings dan voor visuele inspectie.63 Als laatste waren er nog drie studies die keken naar secundaire cariës in oppervlakken die gerestaureerd waren. Zowel Lino et al. als Zoellner et al. vonden dat visuele inspectie meer secundaire laesies detecteerden dan röntgenologisch onderzoek.67,82 Bamzahim et al. vond echter een hogere sensitiviteit voor detectie van secundaire laesies middels bitewings dan middels visuele inspectie.54
Vergelijking van röntgenologische technieken (uitgangsvraag 2)
Er werden vier studies gevonden waarbij twee röntgenologische technieken voor het vaststellen van cariës met elkaar werden vergeleken. Takahashi et al. onderzochten de sensitiviteit en specificiteit van intra-orale bitewings vergeleken met die van peri-apicale opnamen voor het detecteren van approximale cariës.84 Hiervoor werden de opnamen van 33 geanonimiseerde patiënten gebruikt. De opnamen werden door zeven experts beoordeeld. De gouden standaard was in dit geval de beoordeling door twee ervaren faculteitsleden van alle opnamen. De gemiddelde specificiteit voor de bitewings was 79,2% en voor de peri-apicale opnamen 68,5% (verschil niet significant). De gemiddelde sensitiviteit voor de bitewings varieerde tussen de 82.7 en 94.6 op basis van cariës niveau en tussen de 39,1% en 69,7% voor de peri-apicale opnamen (p<0,01). Terry et al. vergeleken het gebruik van intra-orale bitewings met extra-orale panoramische bitewings voor het vaststellen van approximale cariës.85 Vier experts vergeleken daarvoor de opnamen van 20 gezonde volwassenen met minimaal één carieuze approximale radiolucentie. De gouden standaard bestond uit de beoordeling door twee radiologen van alle opnamen. De gemiddelde area under the receiver operating characteristic curves (AUC ROC) was 0,832 voor de intra-orale bitewings en 0,827 voor de extra-orale bitewings (p=0,78). Chan et al. vergeleken tevens het gebruik van intra-orale en extra-orale panoramische bitewings.86 Vijf experts vergeleken hiervoor de gemaakte opnamen van 116 patiënten. Bij de extra-orale bitewings konden 22,6% van de oppervlakken niet goed in beeld worden gebracht, terwijl dit bij de intra-orale bitewings slechts 1,4% was. Van de oppervlakken die door beide methoden goed in beeld kon worden gebracht had 21,1% een carieuze laesie volgens de intra-orale bitewings t.o.v. 46,3% volgens de extra-orale bitewings (p<0,001). Daarnaast detecteerde extra-orale bitewings meer cariës tot in het dentine (20,8% vs. 13,3%), maar het is niet duidelijk of dit terecht gevonden afwijkingen zijn.
Kwaliteit van het bewijs
In bijlage 7 is een uitgebreide weergave van de kwaliteit van het bewijs per uitkomst te vinden. Voor alle uitkomsten is de bewijskracht met meerdere niveaus verlaagd, waardoor de uitkomsten met voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd.