De informatie in dit hoofdstuk is gebaseerd op algemene richtlijnen en overzichtsartikelen. [6, 31, 32]
Algemene informatie
Bij chemotherapie worden patiënten behandeld met cytostatica, medicatie die tumorcellen doodt of de groei van tumoren remt. Het is meestal een systemische behandeling. Er bestaan veel verschillende soorten en combinaties van cytostatica, die op verschillende manieren werken. Chemotherapie heeft niet alleen effect op tumorcellen, maar ook op gezonde lichaamscellen en veroorzaken daar bijwerkingen.
Gevolgen voor de mondgezondheid
Veel chemotherapie leidt (tijdelijk) tot myelosuppressie (beschadiging van stamcellen in het beenmerg), zodat er minder bloedcellen gevormd worden. Een verminderde aanmaak van leukocyten (witte bloedcellen; leukocytopenie, waaronder neutrofiele granulocyten; neutropenie) is gerelateerd aan een verminderde weerstand en grotere gevoeligheid voor infecties. Dit is vooral het geval tijdens de zogenoemde ‘dip’ of ‘dipperiode’, die afhankelijk van de soort chemotherapie één tot twee weken na de chemokuur optreedt. Ook worden vaak tijdelijk te weinig trombocyten (bloedplaatjes) aangemaakt. Dit is gerelateerd aan een verminderde primaire hemostase en daardoor een grotere bloedingsneiging (bijvoorbeeld bloedend tandvlees) en verlengde bloedingstijd (bij wonden en bijvoorbeeld ingrepen in de mondzorg). Trombocytopenie treedt eveneens vaak op één tot twee weken na de chemokuur.[33] Tussen chemokuren is er meestal een periode van herstel waarin ook de bloedwaarden normaliseren.
Vanwege de snelle celvernieuwing is de slijmvlieslaag van de mondholte zeer gevoelig voor de toxische effecten van chemotherapie (“orale mucositis”). Cytostatica die in verband worden gebracht met een hoog risico op orale mucositis zijn onder andere methotrexaat, doxorubicine, 5-fluorouracil, busulfan, bleomycine en platinaverbindingen, zoals cisplatine en carboplatine.[6]
Chemotherapie schaadt daarbij niet alleen de replicatie van basale epitheelcellen, maar mucositis heeft een complexe etiologie, waarbij ook het bindweefsel en proinflammatoire cytokinen en metabolische producten van bacteriën een rol spelen. Indien er ulceraties ontstaan vormt dit een toegangsweg voor het binnendringen van micro-organismen in de bloedbaan. Dit kan tot ernstige infectieuze complicaties leiden. Het labiale slijmvlies, het buccale slijmvlies, de laterale tong en de tongpunt, de mondbodem en het zachte gehemelte zijn voorkeursplaatsen voor mucositis ten gevolge van chemotherapie. De verhoornde of gespecialiseerde mucosa zoals het harde gehemelte, de gingiva of de tongrug zijn resistenter voor chemotherapie-gerelateerde orale mucositis. Laesies op deze plaatsen hebben vaak een infectieuze oorzaak. Orale mucositis geneest meestal als er weer voldoende neutrofiele granulocyten aangemaakt worden.
Naast orale mucositis zijn veel voorkomende orale complicaties op de korte termijn (weken tot maanden na kankerbehandeling):
- pijn in de mond
- hyposalivatie
- xerostomie
- infecties (viraal (vnl. Herpes Simplex Virus reactivatie), bacterieel en schimmel)
- smaakverandering (dysgeusie/ageusie)
- periorale neuropathie
- bloedingen
- gastrointestinale mucositis leidend tot secundaire veranderingen in de mond (zoals veranderde voedselintake, refluxproblematiek)
Op de lange termijn (maanden tot jaren) kunnen patiënten nog last hebben van hyposalivatie en/of xerostomie, smaakverandering (dysgeusie/ageusie), periorale neuropathie en afwijkingen in dentale en craniofaciale groei en -ontwikkeling bij kinderen met kanker. [6]
Preventie aspecten
Geen specifieke aanvullende aandachtspunten.
Aandachtspunten bij mondzorgbehandelingen
De afvalstoffen van de cytostatica verlaten in heel kleine hoeveelheden het lichaam binnen 1 tot 7 dagen via lichaamsvocht zoals ontlasting, urine, bloed en speeksel. Het risico als gevolg van contact met cytostatica resten via het speeksel is zeer klein. Mondzorgverleners zijn tevens beschermd tegen contact met speeksel via de geldende hygiëne en infectiepreventie maatregelen.