Xerostomie en hyposialie gerelateerd aan medicatie en polyfarmacie (2021)
(Preventieve) maatregelen
Uitgangsvraag 2. (Preventieve) maatregelen
+Welke (preventieve) maatregelen worden aanbevolen voor patiënten die xerostomie en/of hyposialie hebben als gevolg van het gebruik van medicatie die geassocieerd is met xerostomie en/of hyposialie?
2a. Periodiek mondonderzoek
+Uitwerking in PICO:
P: Patiënten in mondzorgpraktijken, van wie bekend is dat zij xerostomie en/of hyposialie hebben als gevolg van het gebruik van medicatie die (mogelijk) geassocieerd is met xerostomie en/of hyposialie (zie uitgangsvraag 1)
I: Verkleind interval tussen twee periodieke mondonderzoeken
C: Gebruikelijk interval tussen twee periodieke mondonderzoeken
O: Beperken of voorkómen/preventie van klachten/symptomen rond medicatiegeassocieerde xerostomie en/of hyposialie
Aanbeveling 2a. Periodiek mondonderzoek
+Bij patiënten die tekenen vertonen van hyposialie-geassocieerde aantasting van gebitselementen wordt aanbevolen het vigerende interval tussen twee periodieke mondonderzoeken te verkleinen.
Bij patiënten met xerostomie wordt aanbevolen de speekselsecretiesnelheid in rust en na stimulatie te bepalen.
2b & 2c. Speekselsubstituten en speekselstimulantia
+Uitwerking in PICO’s:
2b:
P: Patiënten met medicatiegeassocieerde xerostomie en/of hyposialie
I: Gebruik van speekselsubstituten
C: Geen gebruik van speekselsubstituten
O: Vermindering xerostomie en/of hyposialie
2c:
P: Patiënten met medicatiegeassocieerde xerostomie en/of hyposialie
I: Gebruik van speekselstimulantia
C: Geen gebruik van speekselstimulantia
O: Vermindering xerostomie en/of hyposialie
Aanbeveling 2b & 2c. Speekselsubstituten en speekselstimulantia
+Uit de literatuur komt naar voren dat het zinvol is om het gebruik van een speekselstimulantium of een speekselsubstituut aan te raden aan een patiënt met xerostomie en/of hyposialie. Welk speek-selstimulantium of welk speekselsubstituut als effectief wordt ervaren, is sterk afhankelijk van de voorkeur van de patiënt en de secretoire restfunctie van de speekselklieren. Als voor een patiënt een bepaald product niet effectief is, houdt dit niet automatisch in dat een ander, ook soortgelijk, product ook niet effectief is voor die patiënt. Het is van belang met de patiënt de effectiviteit van het product te evalueren en desgewenst over te stappen op een ander product.
2d. Preventieve maatregelen tegen cariës
+Uitwerking in PICO:
P: Patiënten met medicatiegeassocieerde xerostomie en/of hyposialie
I: Preventieve maatregelen tegen cariës
C: Geen preventieve maatregelen tegen cariës
O: Beperken of voorkómen van cariës
Aanbeveling 2d. Preventieve maatregelen tegen cariës
+Bij medicatiegeassocieerde hyposialie wordt aanbevolen om naast een goede mondverzorging het gebruik van een tandpasta met 5.000 ppm fluoride, een fluoridebevattend zuurgraadneutraal mondspoelmiddel of een zuurgraadneutrale fluoride-gel te adviseren. Aan de hand van zowel de resterende speekselsecretie als het niveau van de mondhygiëne en de voorkeur van de patiënt moet per individu worden bepaald voor welke van deze drie producten het best kan worden gekozen. Het type toediening van fluoride is afhankelijk van het niveau van de mondhygiëne en van de mate van hyposialie. Aanvullend kan het gebruik van chloorhexidine (vernis, gel of spoelmiddel) overwogen worden.
Aanbevolen wordt bij patiënten met xerostomie de speekselsecretiesnelheid in rust en na stimulatie te bepalen om te beoordelen welk fluoridebeleid moet worden ingesteld.
Overwegingen 2a. Periodiek mondonderzoek
+Het is bekend uit de literatuur dat medicatiegeassocieerde hyposialie kan resulteren in een grotere kans op carieuze aantasting van gebitselementen (1). Vaak verloopt het cariësproces bij medicatiegeassocieerde hyposialie minder snel en zijn de tekenen minder uitgesproken dan bij patiënten met hyposialie ten gevolge van radiotherapie in het hoofd-halsgebied of het syndroom van Sjögren. Als echter de afname van de speekselsecretiesnelheid groot is en bovendien de speekselsecretiesnelheid na stimulatie weinig toeneemt, kan ook bij medicatiegeassocieerde hyposialie het cariësproces zeer snel voortschrijden.
Bij patiënten die radiotherapie hebben ondergaan in het hoofd-halsgebied of die chemoradiatie hebben ondergaan vanwege kanker in het hoofd-halsgebied of die chemotherapie hebben ondergaan vanwege kanker elders in het lichaam, treden vaak xerostomie en hyposialie op, onder andere door radiotherapiegeïnduceerde schade aan de speekselklieren. Bij deze patiënten wordt vaak demineralisatie van de harde gebitsweefsels gezien die cariës tot gevolg heeft. Het cariësproces is vaak ernstig en snel progressief en kan leiden tot verlies van gebitselementen (2, 3). Ook kan erosieve slijtage van de gebitselementen ontstaan (4). Vroegtijdig ingrijpen met preventieve maatregelen kan de schade door cariës en erosie beperken.
Ook van patiënten met het syndroom van Sjögren is bekend dat de speekselsecretiesnelheid is afgenomen. Dit gaat gepaard met een grotere incidentie van cariës en een vergroot risico op het verlies van gebitselementen (5, 6).
Hoewel er verschillende oorzaken zijn voor het ontstaan van xerostomie/hyposialie – zoals radiotherapie in het hoofd-halsgebied, syndroom van Sjögren en medicatiegebruik – verschillen volgens de ROC de gevolgen daarvan niet of nauwelijks van elkaar. Daarom zijn de aanbevelingen om met het probleem van xerostomie/hyposialie om te gaan voor de drie groepen van oorzaken eensluidend. Deze aanbevelingen zijn gerelateerd aan de mate van reductie van de speekselsecretiesnelheid in rust en na stimulatie.
Zodra een mondzorgverlener bij patiënten met xerostomie/hyposialie tekenen ziet van erosie en/of cariës op gebitsvlakken die gewoonlijk niet snel worden aangetast (cervicale regio, gladde vlakken) moet door de tandarts het interval tussen periodieke mondonderzoeken worden verkort en een effectief fluoridebeleid worden ingesteld (zie ook 2d). In geval van hyposialie in combinatie met een ontoereikende mondverzorging kan immers zowel cariës als erosie zeer snel voortschrijden. Daardoor zou bij handhaving van het gebruikelijk interval tussen periodieke mondonderzoeken al ernstige en moeilijk of niet te herstellen schade aan gebitselementen kunnen optreden.
Bij een patiënt die ten gevolge van medicatiegebruik xerostomie ervaart, is gewoonlijk de speekselsecretiesnelheid in rust verminderd. Na stimulatie kan vaak nog een (sub)normale speekselsecretiesnelheid worden bewerkstelligd. Bij xerostomie ten gevolge van andere oorzaken is vaak de speekselsecretiesnelheid zowel in rust als na stimulatie (sterk) verminderd. Bepaling van de speekselsecretiesnelheden in rust en na stimulatie en vergelijking van deze meetresultaten met de referentiewaarden van deze speekselsecretiesnelheden kan een bijdrage leveren aan de diagnostiek. Voor praktische adviezen over meting van de speekselsecretiesnelheid wordt verwezen naar het Advies Droge Mond van het Ivoren Kruis (7).
Overwegingen 2b & 2c. Speekselsubstituten en speekselstimulantia
+Bij patiënten die medicatiegeassocieerde xerostomie en/of hyposialie hebben, kan het gebruik van een speekselsubstituut of een speekselstimulantium zinvol zijn. Uit de literatuur is in diverse onderzoeken naar voren gekomen dat dit soort producten effectief zijn. De gegevens uit de literatuur lenen zich echter niet tot het uitspreken van een voorkeur voor een bepaald product. Vanwege de grote diversiteit in opzet van de diverse onderzoeken, in uitkomstmaten en vooral ook in geïncludeerde patiënten kan de ROC op basis van de literatuur geen voorkeur voor een bepaald product uitspreken.
Bovendien moet bij de keuze van een product rekening worden gehouden met het gegeven dat het ene product overdag en het andere juist ’s nachts meer effectief kan zijn. Bij de meeste mensen die medicatiegeassocieerde xerostomie en/of hyposialie hebben, hebben de speekselklieren nog een redelijke tot normale restfunctie zodra ze worden gestimuleerd. In die gevallen kunnen speekselstimulantia, vooral overdag, effectief zijn, terwijl de functie van de speekselklieren in rust en tijdens de slaap juist sterk is afgenomen. In rust of tijdens de slaap is een meer viskeus product aan te bevelen, bijvoorbeeld een gel of een tablet die langzaam oplost. Bij de keuze voor een product spelen de voorkeur van de patiënt en de door de patiënt ervaren effectiviteit een rol van doorslaggevende betekenis. Het is dan ook van belang dit samen met de patiënt goed te evalueren en over te stappen naar een ander product als de patiënt de effectiviteit als onvoldoende ervaart.
Als alternatief voor het gebruik van een speekselsubstituut of een speekselstimulantium kan worden gedacht aan farmacologische stimulatie van de speekselsecretie. Dit betekent echter dat de bijwerking van een of meer medicamenten wordt bestreden met een ander medicament dat ook weer bijwerkingen kan hebben. Beoordelen of de oorzakelijke medicatie kan worden aangepast, is daarom in dit kader doelmatiger.
Bij patiënten die radiotherapie hebben ondergaan in het hoofd-halsgebied of die chemoradiatie hebben ondergaan vanwege kanker in het hoofd-halsgebied of die chemotherapie hebben ondergaan vanwege kanker elders in het lichaam, treedt vaak xerostomie en hyposialie op, onder andere door radiotherapie geïnduceerde schade aan de speekselklieren. Bij deze patiënten wordt vaak demineralisatie van de harde gebitsweefsels gezien die cariës tot gevolg heeft. Het cariësproces is vaak ernstig en snel progressief en kan leiden tot verlies van gebitselementen (2, 3). Ook kan erosieve slijtage van de gebitselementen ontstaan (4). Vroegtijdig ingrijpen met preventieve maatregelen kan de schade door cariës en erosie beperken.
Ook van patiënten met het syndroom van Sjögren is bekend dat de speekselsecretiesnelheid is afgenomen. Dit gaat gepaard met een grotere incidentie van cariës en een vergroot risico op het verlies van gebitselementen (5, 6).
Hoewel er verschillende oorzaken zijn voor het ontstaan van xerostomie/hyposialie – zoals radiotherapie in het hoofd-halsgebied, syndroom van Sjögren en medicatiegebruik – verschillen volgens de ROC de gevolgen daarvan niet of nauwelijks van elkaar. Daarom zijn de aanbevelingen om met het probleem van xerostomie/hyposialie om te gaan voor de drie groepen van oorzaken eensluidend.
In een internationale richtlijn voor de behandeling van het syndroom van Sjögren wordt op fysiologische gronden het gebruik van speekselstimulantia aanbevolen. Het gaat hierbij indirect om stimulatie van de smaak en stimulatie van de kauwfunctie met suikervrije of xylitol- of mannitolbevattende snoepjes of kauwgom en direct om stimulatie van de speekselsecretie met de medicamenten pilocarpine en cevimeline (5, 15). Van deze twee medicamenten is pilocarpine wel en cevimeline niet in Europa geregistreerd. Voor patiënten die radiotherapie in het hoofd-halsgebied hebben ondergaan, worden ook andere maatregelen aanbevolen, bijvoorbeeld het gebruik van speekselsubstituten (3).
Overwegingen 2d. Preventieve maatregelen tegen cariës
+Het is bekend uit de literatuur dat medicatiegeassocieerde hyposialie een grotere kans op cariës met zich meebrengt (1). Vaak verloopt het cariësproces minder snel en zijn de tekenen minder uitgesproken dan bij patiënten met hyposialie ten gevolge van radiotherapie in het hoofd-halsgebied of van het syndroom van Sjögren. Als echter de mate van medicatiegeïnduceerde hyposialie aanzienlijk is en als ook stimulatie van de speekselsecretiesnelheid weinig effect heeft, kan ook bij medicatiegeassocieerde hyposialie het cariësproces zeer snel voortschrijden.
Bij patiënten die radiotherapie hebben ondergaan in het hoofd-halsgebied of die chemoradiatie hebben ondergaan vanwege kanker in het hoofd-halsgebied, treedt vaak xerostomie en hyposialie op, onder andere door radiotherapie geïnduceerde schade aan de speekselklieren. Bij deze patiënten wordt vaak demineralisatie van de harde gebitsweefsels gezien die cariës tot gevolg heeft. Het cariësproces is vaak ernstig en snel progressief en kan leiden tot verlies van gebitselementen (2, 3). Vroegtijdig ingrijpen met preventieve maatregelen kan deze schade beperken.
Ook van patiënten met het syndroom van Sjögren is bekend dat de speekselsecretiesnelheid is afgenomen. Dit gaat gepaard met een grotere incidentie van cariës en een vergroot risico op het verlies van gebitselementen (5, 6).
Hoewel er verschillende oorzaken zijn voor het ontstaan van xerostomie/hyposialie – zoals radiotherapie in het hoofd-halsgebied, syndroom van Sjögren en medicatiegebruik – verschillen volgens de ROC de gevolgen daarvan niet of nauwelijks van elkaar. Daarom zijn de aanbevelingen om met het probleem van xerostomie/hyposialie om te gaan voor de drie groepen van oorzaken eensluidend. Deze aanbevelingen zijn gerelateerd aan de mate van reductie van de speekselsecretiesnelheid in rust en na stimulatie.
Voor mensen met het syndroom van Sjögren wordt in een internationale richtlijn fluoride-applicatie aanbevolen. In dezelfde richtlijn staat dat chloorhexidine (vernis, gel of mondspoelmiddel) overwogen zou moeten worden (5, 15). In een review over mondzorg bij patiënten die radiotherapie in het hoofd-halsgebied hebben ondergaan, wordt vooral aandacht besteed aan goede mondverzorging, fluoride-applicatie en het vochtig houden van de mond (3).
Het mechanisme achter de relatie tussen hyposialie en het optreden van cariës is drieledig. 1) Als eerste is bij hyposialie de antibacteriële werking van het speeksel verminderd. Het tweede mechanisme is dat bij hyposialie de natuurlijke reiniging door de aanwezigheid van vocht verminderd is waardoor gemakkelijker voedselresten achterblijven. Het derde mechanisme is dat de zuurgraad van het speeksel hoger is waardoor het risico op het ontstaan van cariës groter is. Dit is de reden dat ook voorlichting en adviezen over mondverzorging en preventieve interventies zinvol zijn voor mensen met medicatiegeassocieerde hyposialie.
In de KPR “Wortelcariës bij (kwetsbare en zorgafhankelijke) ouderen” van het KIMO wordt aanbevolen tandpasta met 5.000 ppm fluoride voor te schrijven met de instructie deze tandpasta bij het tandenpoetsen één- of tweemaal daags te gebruiken. Indien dit niet afdoende effectief of onvoldoende haalbaar is, wordt aanbevolen als extra maatregel professioneel een vernis of een vloeistof met een grote concentratie fluoride (gebruikelijk is 5% NaF (22.600 ppm fluoride)) aan te brengen op alle geëxposeerde worteloppervlakken. Voor (kwetsbare of zorgafhankelijke) ouderen met polyfarmacie en/of hyposialie-inducerende medicatie kan één- of tweemaal daags tandenpoetsen met tandpasta met 5.000 ppm fluoride worden overwogen.
De ROC is van mening dat patiënten met medicatiegeassocieerde hyposialie, evenals patiënten met het syndroom van Sjögren en patiënten die radiotherapie of chemoradiatie hebben ondergaan vanwege kanker in het hoofd-halsgebied, baat kunnen hebben bij het gebruik van tandpasta met 5.000 ppm fluoride of van zuurgraadneutrale mondspoelmiddelen die fluoride of een zuurgraadneutrale natriumfluoride-gel bevatten (2, 5).
Onderbouwing 2a. Periodiek mondonderzoek
+Literatuursearch en -selectie
Voor deze uitgangsvraag is op 20 april 2020 in Medline gezocht naar bewijs uit de literatuur (zie bijlage 7 voor de zoekverantwoording). Daarbij is gezocht naar medicatiegeassocieerde xerostomie en/of hyposialie in combinatie met controles. Er is hierbij een combinatie van vrijetekstzoektermen en MeSH-headings gebruikt zonder restrictie op publicatiedatum, maar met filtering op artikelen in de Engelse taal.
De literatuursearch leverde 204 artikelen op. Vervolgens is beoordeeld of ze voldeden aan de PICO en de overige vooraf gestelde criteria (systematisch opgezet onderzoek, ten minste 20 personen per onderzoeksgroep, te extraheren vergelijkende data).
Toepassing van de selectiecriteria op de artikelen verkregen uit de zoekactie, leidde tot voorlopige inclusie van zeven artikelen. Hiervan was van één artikel de volledige tekst niet beschikbaar én kon op basis van de abstract ook geen data-extractie worden verricht (8). De beschikbare artikelen werden beoordeeld aan de hand van de eerdergenoemde selectiecriteria (9-14). Alle artikelen moesten op basis van de selectiecriteria worden geëxcludeerd. Een verantwoording van de literatuurselectie is weergegeven in bijlage 8. Studies die op basis van de analyse van de volledige tekst zijn geëxcludeerd zijn opgenomen in bijlage 9.
Literatuurbeoordeling
Er is geen op wetenschappelijk onderzoek gefundeerd bewijs om de vraag te beantwoorden welke preventieve maatregelen kunnen worden aanbevolen voor patiënten die medicatie gebruiken die geassocieerd is met xerostomie en/of hyposialie.
Conclusie
GEEN GRADERING |
Er is geen op wetenschappelijk onderzoek gefundeerd bewijs voor de veronderstelling dat verkorting van het interval tussen periodieke mondonderzoeken effectief is bij patiënten die medicatie gebruiken die geassocieerd is met xerostomie/hyposialie, in die zin dat het de klachten en symptomen van xerostomie/hyposialie beperkt of voorkómt. |
Onderbouwing 2b & 2c. Speekselsubstituten en speekselstimulantia
+Literatuursearch en -selectie
Voor deze uitgangsvragen is op 20 april 2020 in Medline gezocht naar bewijs uit de literatuur (zie bijlage 7 voor de zoekverantwoording). Daarbij is gezocht naar medicatiegeassocieerde xerostomie en/of hyposialie in combinatie met speekselsubstituten respectievelijk speekselstimulantia. Er is hierbij een combinatie van vrijetekstzoektermen en MeSH-headings gebruikt zonder restrictie op publicatiedatum, maar met filtering op artikelen in de Engelse taal. Hierbij zijn eveneens filters voor systematische reviews en randomised controlled trials gebruikt.
De literatuursearch leverde voor vraag 2b (speekselsubstituten) 353 artikelen op, die vervolgens zijn geselecteerd op grond van het al dan niet voldoen aan de PICO en de overige vooraf gestelde criteria (patiënten met medicatiegeassocieerde hyposialie, exclusie van studies die uitsluitend gaan over patiënten met het syndroom van Sjögren en/of patiënten die radiotherapie hebben ondergaan in het hoofd-halsgebied, ten minste 20 patiënten per onderzoeksgroep). Toepassen van de selectiecriteria op de uit de zoekactie verkregen abstracts leidde tot voorlopige inclusie van 52 artikelen.
De literatuursearch leverde voor vraag 2c (speekselstimulantia) 288 artikelen, die vervolgens zijn geselecteerd volgens dezelfde criteria als bij speekselsubstituten. Dit leidde tot voorlopige inclusie van 32 artikelen.
Er was forse overlap in de geselecteerde artikelen voor de uitgangsvragen 2b en 2c. Vandaar dat de literatuur betreffende deze vragen in gezamenlijkheid worden uitgewerkt. Na ontdubbeling van de geselecteerde artikelen betreffende vraag 2b en 2c resteerden 69 artikelen. Hiervan waren 15 artikelen niet beschikbaar in de volledige tekst én kon op basis van de abstract ook geen adequate data-extractie worden verricht (16-30). De overige artikelen waren wel in volledige tekst beschikbaar (31-84). Enkele hiervan bleken systematische reviews die in eerste instantie nader zijn geanalyseerd (31-33, 38, 46, 47, 50, 55, 69, 70, 73, 74, 82, 83). Twee hiervan bleken geschikt voor beantwoording van de uitgangsvraag (46, 47). Een belangrijke reden waarom veel artikelen afvielen, was dat het onderzoek zeer lage kwaliteit had (bijvoorbeeld omdat geen systematische literatuursearch was verricht). Vervolgens zijn de overige artikelen in volledige tekst geanalyseerd (34-37, 39-45, 48, 49, 51-54, 56-68, 71, 72, 75-81, 84). Hiervan bleken dertien artikelen geschikt voor beantwoording van de uitgangsvraag (35, 36, 42, 51-53, 56, 60, 62, 63, 66, 67, 72, 78).
Een verantwoording van de literatuurselectie is weergegeven in bijlage 8. Studies die op basis van de analyse van de volledige tekst zijn geëxcludeerd zijn opgenomen in bijlage 9. Een tabel met studiekarakteristieken van de geïncludeerde studies is opgenomen in bijlage 10.
Literatuurbeoordeling
Beschrijving van de studies
De body of evidence voor deze uitgangsvragen bestond uit twee systematische reviews met aanvullend veertien randomised controlled trials. Alle studies zijn samengevat in bijlage 10. Alle studies betroffen een vergelijkend onderzoek tussen twee of meer interventies (of een vergelijking met een placebo) bij mensen met xerostomie en/of hyposialie. In de studies was het waarschijnlijk dat ten minste een groot deel van de populatie medicatiegeassocieerde xerostomie had. Met betrekking tot de uitkomstmaten is vooral gekeken naar xerostomie en in mindere mate naar hyposialie.
Kwaliteit van het bewijs
Per onderzoek is in bijlage 10 de risk of bias aangegeven. In deze evidence review is ervoor gekozen om een algemene uitspraak te doen over de kwaliteit van het bewijs en niet voor een kwaliteitsbeoordeling per interventie. De kwaliteit van bewijs wordt als laag gewaardeerd. Belangrijke redenen voor het verlagen van de kwaliteit van bewijs zijn de risk of bias van de geïncludeerde studies (vooral ten aanzien van blindering en sponsoring), onzekere onderzoeksresultaten door grote betrouwbaarheidsintervallen rondom de schatting van het resultaat samenhangend met inclusie van een beperkt aantal patiënten en soms indirectheid door studiepopulaties die moeilijk vergelijkbaar zijn met de Nederlandse populatie.
Resultaat
Furness et al. rapporteerden in een systematische review dat bij patiënten met medicatiegeassocieerde xerostomie een mondspray met een zuurstofrijke glycerol-tri-ester effectiever was dan een in de Verenigde Staten veelgebruikte mondspray (Saliveze®). Dit verschil was statistisch significant, maar absolute verschillen konden niet bepaald worden, zodat niet duidelijk is of het een klinisch relevant verschil betreft. Gebruik van specifiek op xerostomie gerichte tandpasta, mondspoelmiddel en gel was bovendien effectiever dan usual care wanneer gekeken werd naar de ongestimuleerde speekselsecretiesnelheid (MD 0,09; 95%BI: 0,01 tot 0,17); dit verschil lijkt echter niet klinisch relevant (47).
In een aantal RCTs werden twee of meer interventies met elkaar vergeleken. Daarbij bleek vaak dat er wel verbetering in xerostomie en/of hyposialie gevonden werd ten opzichte van de start van de studie, maar dat er geen verschil werd aangetoond tussen de verschillende interventies. Dit geldt onder andere voor vergelijking van:
- Twee typen gel (Dr. Wolff® versus Biotene®) (35);
- Twee typen mondspoelmiddel (GUM hydral® versus Biotene®) (36);
- Een mondbeschermer met een reservoir dat betaïne, ook wel trimethylglycine genoemd, bevat versus een mondspoelmiddel met betaïne (60);
- Twee typen speekselsubstituut (lijnzaad en kamille bevattend versus carboxymethylcellulose bevattend) (62);
- Twee typen mondspoelmiddel (xylitol, natriumfluoride, cetylpyridinechloride, natriumchloride en mint bevattend versus dezelfde bestanddelen met toevoeging van aloë vera, glycerine en citroenzuur;
- Olijfolie met lycopeen (carotenoïd) versus water (66).
Gómez-Moreno et al. vergeleken in drie RCTs onder patiënten met medicatiegeassocieerde xerostomie (in twee studies in deelgroepen met antihypertensiva en antidepressiva) het effect van een appelzuur bevattend mondspoelmiddel met placebo. Zij vonden hierbij een statistisch significant gunstig effect van appelzuur op xerostomie, gestimuleerde speekselsecretiesnelheid en ongestimuleerde speekselsecretiesnelheid (51-53). Niklander et al. vonden echter in een vergelijkbare studie naar xerostomie geen statistisch significant verschil tussen appelzuur en placebo, maar wel verbetering ten opzichte van de start van de studie (67). Voor kwantitatieve resultaten zie bijlage 10. Een mondspoelmiddel met glycerine, xylitol, sorbitol, propyleenglycol, poloxameer, natriumsorbaat, natrosol, natriumfosfaat, cetylpyridinechloride en disodiumfosfaat bleek effectiever tegen xerostomie dan water in een gesponsorde studie van beperkte kwaliteit. Uitkomstmaat was de ‘Product Performance and Attributes Questionnaire’. Onduidelijk is echter of de xerostomie medicatiegeassocieerd was (56).
Salom et al. vergeleken de mondspoelmiddelen Novasial®, Aequasyal® en Biotene® in een gesponsorde studie van beperkte kwaliteit. In alle groepen werd verbetering van xerostomie gezien ten opzichte van de start van de studie, waarbij Novasial® statistisch significant effectiever was dan Aequasial® (72).
Singh et al. vonden geen effect op hyposialie van een tandpasta die tinfluoride bevat in combinatie met hydroxideperoxidegel en van een tandpasta die natriumfluorfosfaat bevat (78).
Conclusie
GRADE
LAAG |
Speekselstimulantia en speekselsubstituten lijken effectief voor de behandeling of de reductie van xerostomie en/of hyposialie, maar op grond van de evidence kan geen voorkeur voor één of meer producten worden uitgesproken.
Barbe 2018, 2019; Barbe, 2018; Donath, 2016; Furness 2011, 2013; Gómez-Moreno, 2013a,b,c; Jose, 2018; Lopez-Jornet, 2012; Morales-Bozo, 2012, 2017; Morante, 2017; Niklander, 2018; Salom, 2015; Singh, 2018(35, 36, 42, 46, 47, 51-53, 56, 60, 62, 63, 66, 67, 72, 78) |
Onderbouwing 2d. Preventieve maatregelen tegen cariës
+Literatuursearch en -selectie
Voor deze uitgangsvraag is op 20 april 2020 in Medline gezocht naar bewijs uit de literatuur (zie bijlage 7 voor de zoekverantwoording). Daarbij is gezocht naar medicatiegeassocieerde xerostomie en hyposialie in combinatie met preventieve maatregelen. Er is hierbij een combinatie van vrijetekstzoektermen en MeSH-headings gebruikt zonder restrictie op publicatiedatum, maar met filtering op artikelen in de Engelse taal. Hierbij zijn eveneens filters voor systematische reviews en randomised controlled trials gebruikt.
De literatuursearch leverde 250 artikelen op, die vervolgens zijn geselecteerd wanneer ze voldeden aan de PICO en aan de overige vooraf opgestelde criteria (patiënten met medicatiegeassocieerde hyposialie, geen studies die uitsluitend gaan over patiënten met het syndroom van Sjögren en/of patiënten die radiotherapie in het hoofd-halsgebied hebben ondergaan, ten minste 20 patiënten per onderzoeksgroep).
Toepassing van de selectiecriteria op de artikelen die waren verkregen uit de zoekactie leidde tot voorlopige inclusie van veertien artikelen (10, 85-97). Hiervan waren twee artikelen niet beschikbaar in de volledige tekst én kon op basis van de abstract geen data-extractie worden verricht (94, 95). De resterende artikelen werden opnieuw geselecteerd aan de hand van de eerdergenoemde selectiecriteria (10, 85-93, 96, 97). Dit leidde tot exclusie van 11 artikelen. Uiteindelijk bleek slechts één artikel relevant om de uitgangsvraag te beantwoorden (87).
Een verantwoording van de literatuurselectie is weergegeven in bijlage 8. Studies die op basis van de analyse van de volledige tekst zijn geëxcludeerd, zijn opgenomen in bijlage 9.
Daarnaast is een van toepassing zijnde conclusie uit de klinische praktijkrichtlijn wortelcariës bij ouderen overgenomen (98).
Literatuurbeoordeling
Beschrijving van de studies
De body of evidence voor deze uitgangsvragen bestond uit één dubbelblind placebogecontroleerde RCT, waarin 240 patiënten met medicatiegeassocieerde hyposialie werden bestudeerd. Hierin werd professionele applicatie van chloorhexidinevernis vergeleken met placebo en met een schijnbehandeling met kinine. De behandeling werd eens per week toegepast gedurende vier weken en vervolgens nogmaals na 6 maanden (87). De studie is samengevat in bijlage 10
Kwaliteit van het bewijs
In bijlage 10 is de risk of bias aangegeven. De kwaliteit van bewijs is als laag gewaardeerd, vanwege het beschikbaar zijn van slechts één onderzoek met forse kans op vertekening vanwege een matige onderzoeksopzet. Belangrijke problemen waren de blindering en de forse uitval van patiënten gedurende de looptijd van het onderzoek.
Resultaat
Professionele applicatie van chloorhexidine 10% was geassocieerd met minder toename van cariës in het algemeen en wortelcariës in het bijzonder, wanneer werd vergeleken met placebo (totaal cariës 2,56 vs 3,39; wortelcariës 0,77 vs 1,30; p<0,05 in beide gevallen). Wanneer alleen gekeken werd naar krooncariës werd geen statistisch significant verschil gevonden. Behandeling met chloorhexidine 10% gaf echter geen statistisch significant verschil met de schijnbehandeling met kinine (p>0,05), zowel bij krooncariës als wortelcariës.
Conclusie
GRADE
LAAG |
Bij patiënten met medicatiegeassocieerde hyposialie lijkt professionele applicatie van chloorhexidine een enigszins effectieve maatregel ter preventie van cariës, in het bijzonder wortelcariës.
Banting, 2000(87) |
GRADE
REDELIJK |
Uit klinische praktijkrichtlijn wortelcariës bij ouderen:
Tweemaal daags tandenpoetsen met tandpasta met een relatief grote concentratie fluoride (5.000 ppm) lijkt effectief in het inactiveren van bestaande wortelcariës bij ouderen (RR: 0,49; 95%BI: 0,42-0,57). Wierichs, 2015(99) |
GEEN GRADERING |
Er is geen bewijs vanuit de literatuur over medicatiegeassocieerde hyposialie om andere maatregelen dan professionele applicatie van chloorhexidine tegen cariës toe te passen. |
Hieronder vindt u een overzicht van alle bijlagen horende bij de KPR Xerostomie en hyposialie gerelateerd aan medicatie en polyfarmacie (2021)
- Bijlage 1 • Systematisch literatuuronderzoek
- Bijlage 2 • Informatie van Stichting Health Base
- Bijlage 3 • Informatie zoals opgenomen in het boek MKA-chirurgie (Stegenga et al., Assen: van Gorcum, 2013)
- Bijlage 4 • Systematisch verzamelde medicatie bijwerkingen data door de afdeling Orale Geneeskunde, ACTA, in het kader van het promotie onderzoek van W.M.H. Rademacher
- Bijlage 5 • Volledige lijst met medicamenten met associatie met xerostomie en/of hyposialie
- Bijlage 6 • Literatuurlijst uitgangsvraag 1
- Bijlage 7 • Literatuursearch uitgangsvraag 2
- Bijlage 8 • Literatuurselectie uitgangsvraag 2
- Bijlage 9 • Lijst met geëxcludeerde studies uitgangsvraag 2
- Bijlage 10 • Tabellen met studiekarakteristieken uitgangsvraag 2
- Bijlage 11 • Literatuurlijst uitgangsvraag 2
- Bijlage 12 • Xerostomie en hyposialie gerelateerd aan medicatie en polyfarmacie – Implementatieplan en indicatoren
- Bijlage 13 • Patiënteninformatie
Richtlijn samenvatting
Richtlijn samenvatting
1. Inleiding
+Xerostomie en/of hyposialie komt veel voor bij (oudere) mensen die (diverse) medicamenten gebruikten. Xerostomie en/of hyposialie zijn gerelateerd aan vermindering van mondgezondheid, bijvoorbeeld door het optreden van (wortel)cariës. In deze praktijkrichtlijn wordt beschreven bij gebruik van welke medicamenten mondzorgverleners alert moeten zijn op problemen rond xerostomie en/of hyposialie, welke beleidsmaatregelen hierbij aanbevolen worden (frequentie PMO, gebruik speekselsubstituten en speekselstimulantia en overige preventieve maatregelen) en hoe hierover gecommuniceerd zou moeten worden (met de patiënt en met overige zorgverleners).
2. Signalering
+Uitgangsvraag 1:
Bij gebruik van welke medicatie (soorten en/of aantal) moeten mondzorgverleners alert zijn op problemen rond xerostomie en/of hyposialie?
Aanbevelingen:
Mondzorgverleners dienen alert te zijn op het optreden van xerostomie en/of hyposialie. Indien een patiënt meldt dat hij of zij hinder ondervindt van een droge mond of wanneer bij mondonderzoek tekenen worden gezien van monddroogheid, luidt het advies dat de mondzorgverlener nagaat of de patiënt medicamenten gebruikt waarvan bekend is dat deze xerostomie en/of hyposialie kunnen veroorzaken. Dan is het ook geïndiceerd de speekselsecretiesnelheid in rust en na stimulatie te bepalen en te beoordelen. Mondzorgverleners dienen alert te zijn op het optreden van xerostomie en/of hyposialie bij mensen met polyfarmacie.
3. Preventieve maatregelen
+Uitgangsvraag 2:
Welke (preventieve) maatregelen worden aanbevolen voor patiënten die xerostomie en/of hyposialie hebben als gevolg van het gebruik van medicatie die geassocieerd is met xerostomie en/of hyposialie?
Aanbevelingen:
Bij patiënten die tekenen vertonen van hyposialie-geassocieerde aantasting van gebitselementen wordt aanbevolen het vigerende interval tussen twee periodieke mondonderzoeken te verkleinen. Bij patiënten met xerostomie wordt aanbevolen de speekselsecretiesnelheid in rust en na stimulatie te bepalen. Uit de literatuur komt naar voren dat het zinvol is om het gebruik van een speekselstimulantium of een speekselsubstituut aan te raden aan een patiënt met xerostomie en/of hyposialie. Welk speekselstimulantium of welk speekselsubstituut als effectief wordt ervaren, is sterk afhankelijk van de voorkeur van de patiënt en de secretoire restfunctie van de speekselklieren. Als voor een patiënt een bepaald product niet effectief is, houdt dit niet automatisch in dat een ander, ook soortgelijk, product ook niet effectief is voor die patiënt. Het is van belang met de patiënt de effectiviteit van het product te evalueren en desgewenst over te stappen op een ander product.
Bij medicatiegeassocieerde hyposialie wordt aanbevolen om naast een goede mondverzorging het gebruik van een tandpasta met 5.000 ppm fluoride, een fluoridebevattend zuurgraadneutraal mondspoelmiddel of een zuurgraadneutrale fluoride-gel te adviseren. Aan de hand van zowel de resterende speekselsecretie als het niveau van de mondhygiëne en de voorkeur van de patiënt moet per individu worden bepaald voor welke van deze drie producten het best kan worden gekozen. Het type toediening van fluoride is afhankelijk van het niveau van de mondhygiëne en van de mate van hyposialie. Aanvullend kan het gebruik van chloorhexidine (vernis, gel of spoelmiddel) overwogen worden.
Aanbevolen wordt bij patiënten met xerostomie de speekselsecretiesnelheid in rust en na stimulatie te bepalen om te beoordelen welk fluoridebeleid moet worden ingesteld.
4. Communicatie
+Uitgangsvraag 3:
Voor welke medicamenten wordt aanbevolen bij voorschrijven/leveren te wijzen op de mogelijke bijwerking xerostomie en/of hyposialie, zodat bijvoorbeeld (preventieve) maatregelen tegen xerostomie en/of hyposialie genomen kunnen worden?
Aanbevelingen:
Patiënten die medicatie gebruiken die geassocieerd is met xerostomie en/of hyposialie (zie module 1) hebben een vergroot risico op xerostomie en/of hyposialie en daarmee samenhangende consequenties voor de mondgezondheid. Het verdient aanbeveling deze patiënten te informeren over de relatie tussen xerostomie/hyposialie en de mondgezondheid en over de mogelijkheden van preventieve maatregelen. Tandartsen en mondhygiënisten informeren deze patiënten hierover:
- bij tekenen van erosie en/of cariës
- bij evaluatie van het medicatieoverzicht in het patiëntendossier.
Ook de voorschrijver en de apotheker kunnen deze patiënten hierover informeren, zodat deze patiënten bij klachten over xerostomie hun tandarts kunnen consulteren. Het verdient aanbeveling een (digitale) informatiebrief ter ondersteuning van deze voorlichting aan deze patiënten te verstrekken.
Uitgangsvraag 4:
In welke gevallen van medicatiegeassocieerde xerostomie en/of hyposialie wordt overleg tussen tandarts en voorschrijver en/of apotheker aanbevolen over het eventueel aanpassen (of stoppen) van de medicatie met als doel xerostomie en/of hyposialie te beperken/voorkomen?
Aanbevelingen:
Zodra bij een patiënt medicatiegeassocieerde xerostomie en/of hyposialie is gediagnosticeerd (zie module 1) zijn maatregelen (zie module 2) geïndiceerd. In geval van gediagnosticeerde hyposialie kunnen tandartsen, naast het instellen van de in module 2 beschreven (preventieve) maatregelen, overleg plegen met de voorschrijver van de medicatie en/of de apotheker. Het doel hiervan is de hyposialie te beperken of te verhelpen door de medicatie aan
te passen. Wellicht kunnen één of meer medicamenten die bijdragen aan de hyposialie worden gestopt of worden vervangen door een ander medicament dat deze bijwerking niet of minder heeft.
Ook kan worden overlegd of van één of meer medicamenten het innamemoment kan worden veranderd of de dosering kan worden verlaagd. In geval van gediagnosticeerde xerostomie wordt dit overleg met de voorschrijver en/of de apotheker ook geadviseerd als de in module 2 beschreven (preventieve) maatregelen zijn uitgevoerd, maar geen soelaas bieden.
Indien na dit overleg de medicatie is aangepast, evalueert de desbetreffende tandarts het effect door naar de ervaringen van de patiënt te vragen en door de speekselsecretiesnelheid in rust en na stimulatie te bepalen. Deze evaluatie meldt de tandarts aan de voorschrijver en/of de apotheker. Bij voldoende resultaat wordt het overleg beschouwd als afgewikkeld. Bij onvoldoende resultaat kan verder overleg tussen tandarts, voorschrijver en apotheker plaatsvinden.
Patiënteninformatie
Patiënteninformatie
Droge mond door medicijngebruik en de gevolgen voor mijn gebit
+Deze informatie gaat over het gebruik van bepaalde medicijnen en bijwerkingen daarvan die tot problemen in de mond kunnen leiden. Het gaat vooral om de bijwerking droge mond en/of minder speeksel. Dit is vooral belangrijk voor mensen die veel verschillende medicijnen gebruiken.
1. Wat is het?
+Iedereen heeft weleens een droge mond. Dat is niet erg. Maar, als mensen altijd een droge mond hebben, kan dat voor problemen zorgen. Er kan dan sprake zijn van te weinig (goed) speeksel. Speeksel is belangrijk voor de mond: het voorkomt uitdrogen, maar het voorkomt ook infecties.
Daarnaast is speeksel ook nodig bij het praten en bij proeven, kauwen, slikken en de spijsvertering. Er zijn medicijnen die een droge mond als bijwerking hebben (denk aan bijvoorbeeld plastabletten of bepaalde medicijnen tegen depressie).
2. Wat zijn de klachten?
+Er is een verschil tussen een drogemondgevoel (dit wordt xerostomie genoemd) en te weinig (goed) speeksel (dit wordt hyposialie genoemd). Mensen met een drogemondgevoel (bijvoorbeeld zoals bij dorst) kunnen klachten van een droge mond hebben en soms problemen met bijvoorbeeld slikken. Er hoeft dan niet altijd sprake te zijn van te weinig speeksel.
Mensen met te weinig (goed) speeksel hoeven geen klachten van een droge mond te hebben. Wel kan de tandarts of mondhygiënist soms tekenen van te weinig speeksel in de mond zien, bijvoorbeeld aan de slijmvliezen in de mond.
3. Wat zijn de gevolgen?
+Langdurig te weinig speeksel kan gevolgen voor de gezondheid van de mond hebben, zoals het optreden van gaatjes in de tanden en kiezen (dit wordt cariës genoemd).
4. Hoe wordt uitgezocht wat u heeft?
+Tandartsen en mondhygiënisten onderzoeken niet alleen het gebit, maar letten ook goed op andere dingen in de mond, zoals tekenen van een droge mond en/of te weinig speeksel. Als u last heeft van een droge mond en/of te weinig speeksel gaat de tandarts of mondhygiënist na of u medicijnen gebruikt die dit veroorzaken. Ook doet de tandarts of mondhygiënist dan een speekseltest bij u. Zo kan precies onderzocht worden wat het probleem is.
5. Wat moet u niet doen?
+U moet nooit zelf uw medicijnen aanpassen of stoppen omdat u last heeft van een droge mond. Ook kunt u beter geen suikerhoudende dranken of snoepjes nemen om het drogemondgevoel tegen te gaan.
6. Wat kunt u zelf doen?
+Als u vaak last heeft van een droge mond, laat dat dan uw tandarts of mondhygiënist weten. Hij of zij kan dan samen met u uitzoeken of u ook een tekort aan speeksel heeft. Ook kunt u dan samen met uw tandarts of mondhygiënist bepalen wat u kunt doen om het drogemondgevoel te verminderen. Zo kunt u de gevolgen voor de mondgezondheid en uw gebit beperken.
Hiervoor is het belangrijk dat uw tandarts een goed overzicht heeft van alle medicijnen die u gebruikt. U kunt een overzicht daarvan krijgen bij uw apotheek en dit meenemen naar de tandarts. Daarbij is het belangrijk ook de medicijnen op te schrijven die u zelf bij de drogist haalt.
7. Wat is de behandeling?
+Om gevolgen voor uw mondgezondheid zoals het ontstaan van gaatjes zoveel mogelijk te voorkómen, kan het nodig zijn dat u wat vaker naar de tandarts gaat. Daarnaast kunt u met de tandarts of mondhygiënist overleggen om een product te gaan gebruiken dat uw speekselproductie stimuleert of vervangt.
Hier zijn veel verschillende middelen voor verkrijgbaar. Met uw tandarts of mondhygiënist kunt u uitzoeken wat voor u het beste werkt. Ook is het heel belangrijk te zorgen voor een goede mondverzorging. Daarom kan de tandarts u een tandpasta of gel met extra fluoride voorschrijven. Soms kan het handig zijn uw medicijnen aan te passen. De tandarts kan dit overleggen met degene die u de medicijnen heeft voorgeschreven (uw huisarts of medisch specialist) of uw apotheker.
8. Hoe kunt u het krijgen?
+U kunt langdurig een droge mond en/of te weinig speeksel krijgen omdat u bepaalde medicijnen gebruikt. Uw tandarts weet welke dit zijn. Ook kan het komen omdat u veel verschillend medicijnen gebruikt.
9. Hoe is de zorg georganiseerd?
+Uw tandarts is de hoofdbehandelaar als het gaat om uw mondgezondheid. Uw tandarts kan u bepaalde producten voorschrijven om het drogemondgevoel of het tekort aan speeksel te verminderen. U kunt ook onder behandeling zijn bij een mondhygiënist. De mondhygiënist kan met de tandarts overleggen over uw mondgezondheid.
Uw tandarts kan ook overleggen met uw (huis)arts of apotheker, om te onderzoeken of u misschien wat medicijnen aan kunt passen om het tekort aan speeksel te verminderen. Uw tandarts overlegt dit altijd eerst met u.
10. Wilt u meer weten?
+Meer informatie vindt u op www.allesoverhetgebit.nl, www.mondzorgbijouderen.info en op www.ivorenkruis.nl. Op deze websites vindt u meer informatie over het belang van mondverzorging en professionele mondzorg.
Gerelateerde richtlijnen
Richtlijn Ontwikkel Commissie
Richtlijn Ontwikkel Commissie
Leden van de Richtlijn Ontwikkel Commissie
+- Prof. dr. C. de Baat, voormalig hoogleraar gerodontologie, Radboudumc (voorzitter ROC).
- Drs. M.K. Tuut, epidemioloog/richtlijnmethodoloog, PROVA (secretaris ROC).
- Drs. J. Benedictus, namens de Patiëntenfederatie Nederland.
- Dr. A.R. Hoeksema, tandarts-geriatrie, Winschoten, namens de NVGd.
- Drs. M.J.E.J. Janssen, tandarts-algemeen practicus, Hoog-Keppel, namens de KNMT.
- Drs. M. Parunovac, tandarts-algemeen practicus en tandarts-geriatrie, Amsterdam, namens de ANT.
- Dr. V.R.Y. Hollaar, mondhygiënist/docent mondzorgkunde, HAN, Nijmegen, namens NVM-mondhygiënisten.
- Drs. H. Verlinden-Ooms, openbaar apotheker specialist en kaderapotheker kwetsbare ouderen, namens de SIG Kwetsbare Ouderen van de KNMP.
- Prof. dr. A. Vissink, MKA-chirurg, hoogleraar orale geneeskunde, UMCG, namens de Opleidingen Tandheelkunde.
- Drs. P.G.M.A. Zweers, arts, namens het Bijwerkingencentrum Lareb.
Leden van de Klankbordgroep
+- Drs. H.G. Bakker, tandarts-gehandicaptenzorg in opleiding, namens de KNMT.
- Drs. E. Gieling, ziekenhuisapotheker, namens de NWVT.
- Drs. E. van Bruggen, tandarts-geriatrie, namens de NWVT.
- Drs. K.J. ten Bruggencate, adviserend tandarts Zilveren Kruis, namens het College Adviserend Tandartsen.
- Prof. dr. A.J. Feilzer, bestuurslid, namens het Ivoren Kruis.
- E. Moonen-Ophof MA, beleidsadviseur, namens de Unie KBO.
- Dr. W.J. Klüter, tandarts-geriatrie, namens Radboudumc.
- Dr. N.H.J. Creugers, hoogleraar restauratieve tandheelkunde, namens Radboudumc.
- Drs. R.H.L. Jetten, adviserend tandarts voor CZ met affiniteit voor kwetsbare ouderen, namens Zorgverzekeraars Nederland.
- Drs. C.F. Ebbelaar, apotheker, op persoonlijke titel.
- Dr. G J. van der Putten, specialist ouderengeneeskunde, op persoonlijke titel.