Richtlijn

Xerostomie en hyposialie gerelateerd aan medicatie en polyfarmacie (2021)

Communicatie

Uitgangsvraag 4. Communicatie

+

In welke gevallen van medicatiegeassocieerde xerostomie en/of hyposialie wordt overleg tussen tandarts en voorschrijver en/of apotheker aanbevolen over het eventueel aanpassen (of stoppen) van de medicatie met als doel xerostomie en/of hyposialie te beperken/voorkomen?

 

Aanbeveling

+

Zodra bij een patiënt medicatiegeassocieerde xerostomie en/of hyposialie is gediagnosticeerd (zie uitgangsvraag 1) zijn maatregelen (zie uitgangsvraag 2) geïndiceerd.

In geval van gediagnosticeerde hyposialie kunnen tandartsen, naast het instellen van de in uitgangsvraag 2 beschreven (preventieve) maatregelen, overleg plegen met de voorschrijver van de medicatie en/of de apotheker. Het doel hiervan is de hyposialie te beperken of te verhelpen door de medicatie aan te passen. Wellicht kunnen één of meer medicamenten die bijdragen aan de hyposialie worden gestopt of worden vervangen door een ander medicament dat deze bijwerking niet of minder heeft. Ook kan worden overlegd of van één of meer medicamenten het innamemoment kan worden veranderd of de dosering kan worden verlaagd. In geval van gediagnosticeerde xerostomie wordt dit overleg met de voorschrijver en/of de apotheker ook geadviseerd als de in uitgangsvraag 2 beschreven (preventieve) maatregelen zijn uitgevoerd, maar geen soelaas bieden.

Indien na dit overleg de medicatie is aangepast, evalueert de desbetreffende tandarts het effect door naar de ervaringen van de patiënt te vragen en door de speekselsecretiesnelheid in rust en na stimulatie te bepalen. Deze evaluatie meldt de tandarts aan de voorschrijver en/of de apotheker. Bij voldoende resultaat wordt het overleg beschouwd als afgewikkeld. Bij onvoldoende resultaat kan verder overleg tussen tandarts, voorschrijver en apotheker plaatsvinden.

Uit de praktijk van ROC-leden blijkt dat medicatiegeassocieerde xerostomie en hyposialie kunnen worden beperkt of verholpen als de medicatie wordt aangepast. Dit kan – ten minste theoretisch – op de volgende manieren:

  • Stoppen van de medicatie. Dit kan een oplossing zijn als de indicatie voor de medicatie eigenlijk niet meer geldt;
  • Aanpassen van het moment van inname;
  • Verlagen van de dosering. Dit kan soelaas bieden als (de ernst van) de medicatiegeassocieerde xerostomie of hyposialie afhangt van de dosering van de medicatie;
  • Medicatie met pilocarpine starten om de speekselsecretie te stimuleren (zie uitgangsvragen 2b & 2c);
  • Vervangen van een medicament door een ander medicament uit dezelfde medicamentengroep dat voor de desbetreffende patiënt mogelijk de bijwerking van xerostomie en/of hyposialie binnen de perken houdt.

Mondzorgverleners constateren vaak orale bijwerkingen van medicamenten en de gevolgen daarvan. Reductie van het aantal gebruikte medicamenten lijkt het meest effectief om xerostomie en hyposialie te beperken of te voorkomen.

Bij verkenning van de mogelijkheden om medicatie zodanig aan te passen dat de bijwerking van xerostomie en/of hyposialie verdwijnt of afneemt, is overleg tussen tandarts en voorschrijver (huisarts/medisch specialist) en/of apotheker noodzakelijk. Dit sluit aan bij initiatieven in de eerstelijnszorgverlening: huisartsen en apothekers werken samen bij medicatiebeoordeling (1). En ook in de zorgsector van woonzorgcentra is er aandacht voor medicatiebeoordeling vanwege overbehandeling en potentiële bijwerkingen (2).

Voorwaarden voor een goed overleg tussen tandarts en voorschrijver en/of apotheker zijn:

  • De beschikbaarheid van een actueel medicatieoverzicht. Een actueel medicatieoverzicht, dat door de patiënt kan worden verkregen bij de apotheek, kan hiervoor gebruikt worden. Idealiter heeft de mondzorgverlener inzage in het medicatiedossier van de patiënt via het Landelijk Schakel Punt. Ook dan zal de mondzorgverlener het actuele medicatiegebruik met de patiënt moeten verifiëren omdat de patiënt niet altijd deze medicatie (meer) gebruikt. Toegang tot het Landelijk Schakelpunt is voor tandartsen op dit moment nog niet, maar in de toekomst wel mogelijk. De ROC adviseert mondzorgpraktijken zich aan te sluiten bij het Landelijk Schakelpunt, zodra dat mogelijk is.
  • Indien er geen actueel overzicht beschikbaar is, is het van belang dat mondzorgverleners bij elk periodiek mondonderzoek, maar zeker jaarlijks, de medicatie navragen bij patiënten.
  • Een open houding over dit overleg over medicatie bij zowel tandartsen als voorschrijvers en/of apothekers.

Indien de medicatie van een patiënt wordt aangepast vanwege xerostomie, is het van belang dat de tandarts dit goed met de patiënt evalueert en het al dan niet effectief zijn van de medicatie-aanpassing doorgeeft aan de voorschrijver en de apotheker.

Deze vraag sluit aan op uitgangsvraag 1 van de KPR, waarin is beschreven bij gebruik van welke medicamenten een mondzorgverlener alert moet zijn op xerostomie en/of hyposialie. Als onderbouwing worden de resultaten van module 1 gebruikt.

Literatuurlijst

1. Nederlands Huisartsen Genootschap. Module medicatiebeoordeling. Onderdeel van de multidisciplinaire richtlijn Polyfarmacie bij ouderen. Utrecht: NHG, 2019.

2. Otterloo Av, Meiland F. Medicatiebeoordelingen in het verpleeghuis? Doen! Tijdschrift voor Ouderengeneeskunde. 2016;2.